Übersetzungen für „jena“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Jona SUBST m

Jona → Jonas

Siehe auch: Jonas

Jo·nas [jonɑs] SUBST m geen Pl

Jonas

Jonas m

jee [je] INTERJ

jee

oje

jet <jet|s> [dʒɛt] SUBST m

jet

Jet m

jeu [ʒø] SUBST m geen Pl

jeu

Reiz m

jeu

Glanz m

jeep® <jeep|s> [dʒip] SUBST m

jeep

Jeep ® m

jeuk [jøk] SUBST m geen Pl

jeuk

Jucken nt

jeuk (jeukprikkeling)

Juckreiz m

ik heb jeuk aan mijn arm

mich juckt es am Arm

ik heb jeuk

es juckt mich

genâ SUBST f

genâ → genade

Siehe auch: genade

ge·na·de [ɣənadə] SUBST f geen Pl

1. genade (gratie):

genade

Gnade f

de genade van God

die Gnade Gottes

genade voor recht laten gelden

Gnade vor Recht ergehen lassen

2. genade rel.:

genade

Gnade f

genade

Erbarmen nt

Koning bij [o. door ] Gods genade

König von Gottes Gnaden

3. genade (vergiffenis):

genade

Gnade f

genade

Vergebung f

aan iems genade overgeleverd zijn

jdm auf Gnade und [o. oder] Ungnade ausgeliefert sein

om genade smeken

um Gnade flehen

iem genade schenken/vragen

jdm gnädig sein/jdn um Gnade bitten

4. genade (gunstbewijs):

genade

Gnade f

genade

Gunst m

genade vinden bij iem/in iems ogen

vor jds Augen Gnade finden

goeie [o. grote ] genade!

(ach) du liebe Güte! ugs

er·na [ɛrna] ADV

erna

danach

jo·ta <jota|'s> [jota] SUBST f

jota

Jota nt

hij kent [o. snapt] er geen jota van

er begreift kein Jota davon

hij kent [o. snapt] er geen jota van

er versteht nicht die Bohne davon

Mi·na [mina]

zo·na [zona] SUBST f geen Pl belg

zona

Gürtelrose f

jen·nen <jende, h. gejend> [jɛnə(n)] VERB trans

jennen

piesacken

jennen

triezen

je·gens [jeɣəns] PRÄP

jegens

gegen +Akk

jegens

gegenüber +Dat

vriendelijk jegens mensen zijn

freundlich zu Menschen sein

een verplichting jegens ouders

eine Verpflichtung den Eltern gegenüber

jong¹ <jong|en> [jɔŋ] SUBST nt

1. jong (pasgeboren dier):

jong

Junge(s) nt

jongen werpen

Junge werfen

2. jong (jongen, meisje):

jong

Kleine(r) m

zij is een aardig jong

sie ist ein nettes Ding

ju·ni [jyni] SUBST m geen Pl

juni

Juni m

Siehe auch: januari

ja·nu·a·ri [jɑnywari] SUBST m geen Pl

januari

Januar m

(op) de 8e januari [o. (op) 8 januari]

am 8. Januar

begin/einde/half januari

Anfang/Ende/Mitte Januar

in januari

im Januar

per 1 januari

ab 1. Januar

per 1 januari

vom 1. Januar an

sinds januari

seit Januar

acht januari

der achte Januar

Amsterdam, 8 januari 2006

Amsterdam, den 8. Januar 2006

vandaag is het twee januari

heute ist der zweite Januar

junk <junk|s> [dʒʏŋk] SUBST m

junk

Junkie m

junk

Rauschgiftsüchtige(r) m