Übersetzungen für „kooption“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

koop·avond <koopavond|en> [kopavɔnt] SUBST m

koopavond

Dienstleistungsabend m

donderdag koopavond

lange(r) Donnerstag m

koop·goot <koop|goten> SUBST f

koopgoot

tiefer liegende Einkaufspassage ohne Überdachung

koop·ziek [kopsik] ADJ

koopziek

kaufsüchtig

loop·tijd <looptijd|en> [loptɛit] SUBST m

looptijd

Laufzeit f

koop·prijs <koop|prijzen> [koprɛis] SUBST m

koopprijs

Kaufpreis m

koop·vrouw <koopvrouw|en> [kopfrɑu] SUBST f

1. koopvrouw:

koopvrouw (ventster)

Händlerin f

koopvrouw (in handelsregister)

Kauffrau f

2. koopvrouw (zakenvrouw):

koopvrouw

Geschäftsfrau f

koop·ak·te <koopakte|n, koopakte|s> [kopɑktə] SUBST f

koopakte

Kaufbrief m

koop·ster <koopster|s> [kopstər] SUBST f

koopster weibliche Form von koper²

Siehe auch: koper , koper

ko·per² <koper|s> [kopər] SUBST m

koper

Käufer m

kosten (voor rekening van de) koper

Kosten zulasten des Käufers

ko·per¹ [kopər] SUBST nt geen Pl

1. koper scheik.:

koper

Kupfer nt

in koper snijden

in Kupfer stechen

2. koper (geelkoper):

koper

Messing nt

3. koper (blaasinstrumenten):

koper

Blech nt

koop·waar <koop|waren> [kopwar] SUBST f

koopwaar

Handelsgut nt meist Pl

koopwaar

Handelsware f

koopwaar

Ware f

koop·lus·tig ADJ

kooplustig → koopgraag

Siehe auch: koopgraag

koop·graag [kopxrax] ADJ

koopgraag

kauflustig

koop·zon·dag <koopzondag|en> [kopsɔndɑx] SUBST m

koopzondag

verkaufsoffene(r) Sonntag m