Niederländisch » Deutsch

on·der·bre·ken <onderbrak, h. onderbroken> [ɔndərbrekə(n)] VERB trans

on·der·bren·gen <bracht onder, h. ondergebracht> [ɔndərbrɛŋə(n)] VERB trans

2. onderbrengen (categoriseren):

poe·der·brief <poeder|brieven> [pudərbrif] SUBST m

ver·bre·den1 <verbreedde, h. verbreed> [vərbredə(n)] VERB trans

1. verbreden (breder maken):

ver·bre·ken <verbrak, h. verbroken> [vərbrekə(n)] VERB trans

ver·brei·den <verbreidde, h. verbreid> [vərbrɛidə(n)] VERB trans

hoe·de·recht <hoederecht|en> [hudərɛxt] SUBST nt belg

over·bren·gen <bracht over, h. overgebracht> [ovərbrɛŋə(n)] VERB trans

3. overbrengen (verklikken):

6. overbrengen (voortplanten):

7. overbrengen (vertalen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski