Übersetzungen für „notlicht“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

voet·licht <voetlicht|en> [vutlɪxt] SUBST nt

voetlicht

Rampenlicht nt

dat komt niet goed over het voetlicht übtr ugs

das kommt nicht gut an

voor het voetlicht komen

ins Rampenlicht treten

voor het voetlicht komen übtr

im Rampenlicht stehen

ne·on·licht [nejɔnlɪxt] SUBST nt geen Pl

neonlicht

Neonlicht nt

zon·licht [zɔnlɪxt] SUBST nt geen Pl

zonlicht

Sonnenlicht nt

iets in het zonlicht houden

etw gegen das Licht halten

het zonlicht niet kunnen velen übtr (van zaken)

anrüchig sein

kunst·licht [kʏnstlɪxt] SUBST nt geen Pl

kunstlicht

Kunstlicht nt

kunstlicht

künstliche(s) Licht nt

kunstlicht

künstliche Beleuchtung f

mist·licht SUBST nt

mistlicht → mistlamp

Siehe auch: mistlamp

mist·lamp <mistlamp|en> [mɪstlɑmp] SUBST f

mistlamp

Nebelscheinwerfer m

stop·licht <stoplicht|en> [stɔplɪxt] SUBST nt

1. stoplicht (verkeerslicht):

stoplicht

Verkehrsampel f

stoplicht

Ampel f

door een stoplicht rijden

eine rote Ampel überfahren

het stoplicht staat op rood

die Ampel zeigt Rot

2. stoplicht (achterlicht):

stoplicht

Bremslicht nt

stoplicht

Bremsleuchte f

pool·licht [polɪxt] SUBST nt geen Pl

poollicht

Polarlicht nt

zoek·licht <zoeklicht|en> [zuklɪxt] SUBST nt ook mil.

zoeklicht

Scheinwerfer m