Niederländisch » Deutsch

par·mant [pɑrmɑnt] ADJ

pa·ren1 <paarde, h. gepaard> [parə(n)] VERB intr (zich tot voortplanting verenigen)

pa·re·len <parelde, h. gepareld> [parələ(n)] VERB intr

pa·re·ren <pareerde, h. gepareerd> [parerə(n)] VERB trans

pa·raaf <parafen> [paraf] SUBST m

par·don1 [pɑrdɔn] SUBST nt geen Pl

pa·ria <paria|'s> [parija] SUBST m

par·ket <parket|ten> [pɑrkɛt] SUBST nt

1. parket (bureau van de vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie):

2. parket (het Openbaar Ministerie):

3. parket (zitplaats in schouwburg en bioscoop):

Parkett nt

pa·ra·sol <parasol|s> [parasɔl] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski