Übersetzungen für „politievrouw“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

po·li·tie·hond <politiehond|en> [poli(t)sihɔnt] SUBST m

politiehond

Polizeihund m

po·li·tie·bu·reau <politiebureau|s> [poli(t)sibyro] SUBST nt

politiebureau

Polizeiwache f

politiebureau (voor bepaald district)

Polizeirevier nt

po·li·tie·kor·don <politiekordon|s> [poli(t)sikɔrdɔn] SUBST nt

politiekordon

Polizeikordon m

po·li·tie·pa·trouil·le <politiepatrouille|s> [poli(t)sipatrujə] SUBST f

politiepatrouille

Polizeistreife f

po·li·tiek¹ [politik] SUBST f geen Pl

politiek

Politik f

financiële/binnenlandse/buitenlandse politiek

Finanz-/Innen-/Außenpolitik

in de politiek zitten

politisch aktiv sein

po·li·tie·ker SUBST m belg

politieker → politicus

Siehe auch: politicus

po·li·ti·cus <politi|ci> [politikʏs] SUBST m

politicus

Politiker m

po·li·tie·man <politieman|nen> [poli(t)simɑn] SUBST m

politieman

Polizist m

politieman

Polizeibeamte(r) f(m)

po·li·tie·agent <politieagent|en> [poli(t)siaɣɛnt] SUBST m

politieagent

Polizist m

politieagent (laagste rang)

Wachtmeister m

po·li·tie·macht [poli(t)simɑxt] SUBST f geen Pl

1. politiemacht (politiekorps):

politiemacht

Polizei f

politiemacht

Polizeikräfte Pl

2. politiemacht (groot aantal agenten):

politiemacht

Polizeiaufgebot nt

po·li·tie·staat <politie|staten> [poli(t)sistat] SUBST m

politiestaat

Polizeistaat m