Niederländisch » Deutsch

de·mon·te·ren <demonteerde, h. gedemonteerd> [demɔnterə(n)] VERB trans

de·mon·stre·ren1 <demonstreerde, h. gedemonstreerd> [demɔnstrerə(n)] VERB trans

mon·te·ren <monteerde, h. gemonteerd> [mɔnterə(n)] VERB trans

1. monteren (in elkaar zetten):

2. monteren (aan iets bevestigen):

(fest)montieren an +Dat

3. monteren:

monteren FILM, foto.

4. monteren (opmaken, in orde brengen):

op·mon·te·ren <monterde op, h. opgemonterd> [ɔpmɔntərə(n)] VERB trans

de·mo·ni·se·ren <demoniseerde, h. gedemoniseerd> [demonizerə(n)] VERB trans

re·mi·gre·ren <remigreerde, h. geremigreerd> [remiɣrerə(n)] VERB intr

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] VERB trans

con·ti·nu·e·ren1 <continueerde, h. gecontinueerd> [kɔntinywerə(n)] VERB trans

1. continueren (voortzetten):

har·mo·nië·ren <harmonieerde, h. geharmonieerd> [hɑrmonijerə(n)] VERB intr

ce·re·mo·ni·eel [serəmon(i)jel] ADJ

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] VERB trans form

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VERB intr

1. tuinieren (als beroep):

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren ugs (verleiden):

dis·tan·tië·ren <distantieerde zich, h. zich gedistantieerd> [dɪstɑnʃerə(n)] VERB wk ww

in·kwar·tie·ren <kwartierde in, h. ingekwartierd> [ɪŋkwɑrtirə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski