Übersetzungen für „smakker“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

smak·ken¹ <smakte, i. gesmakt> [smɑkə(n)] VERB intr

1. smakken (geluid maken):

smakken

schmatzen

2. smakken (vallen):

smakken

(hart) fallen

smakken

plumpsen ugs

mak·ker <makker|s> [mɑkər] SUBST m

makker

Kamerad m

stak·ker <stakker|s> [stɑkər] SUBST m

stakker

arme(r) Schlucker m

stakker

arme(r) Teufel m

sma·ken¹ <smaakte, h. gesmaakt> [smakə(n)] VERB intr ((lekkere) smaak hebben)

smaken

schmecken

het begint haar weer te smaken

sie bekommt wieder Appetit

dat smaakt naar meer scherzh

das schmeckt nach mehr

ak·ker <akker|s> [ɑkər] SUBST m

akker

Acker m

akker

Feld nt

op zijn dooie akkertje

in aller Seelenruhe

bak·ker <bakker|s> [bɑkər] SUBST m

1. bakker (beroep):

bakker

Bäcker m

2. bakker (winkel):

bakker

Bäcker m

bakker

Bäckerladen m

voor de bakker

alles in Butter

rak·ker <rakker|s> [rɑkər] SUBST m

1. rakker (deugniet):

rakker

Racker m

rakker

Bengel m

2. rakker (kerel, vent):

rakker

Bursche m

rakker

Geselle m

hij is een rooie rakker pol.

er ist ein Roter ugs

wak·ker <wakkere, wakkerder, wakkerst> [wɑkər] ADJ

1. wakker (niet slapend):

wakker

wach

ergens niet wakker van liggen

sich von etw Dat nicht um den Schlaf bringen lassen

iem wakker maken

jdn (auf)wecken

iets bij iem wakker maken übtr

etw in jdm (er)wecken [o. wachrufen]

iem wakker schudden

jdn wachrütteln

wakker worden

aufwachen

wakker worden ook übtr form

erwachen a. übtr form

2. wakker:

wakker (monter, kwiek)

munter

wakker (flink)

wacker veraltet

wakker (flink)

tüchtig

plak·ker <plakker|s> [plɑkər] SUBST m (sticker)

plakker

Aufkleber m

plakker

Sticker m

ma·ker <maker|s> [makər] SUBST m

1. maker:

maker (vervaardiger)

Hersteller m

maker (vormgever)

Gestalter m

maker (bouwsel)

Erbauer m

2. maker rel.:

maker

Schöpfer m

smok·kel [smɔkəl] SUBST m geen Pl

smokkel

Schmuggel m