Übersetzungen für „staubgeboren“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

pas·ge·bo·ren [pɑsxəborə(n)] ADJ

pasgeboren

neugeboren

aan·ge·bo·ren [aŋɣəborə(n)] ADJ

1. aangeboren (ingeboren):

aangeboren

angeboren

2. aangeboren (door, met de geboorte verkregen):

aangeboren

ererbt

aangeboren

angestammt

aangeboren rechten

angestammte Rechte Pl

in·ge·bo·ren [ɪŋɣəborə(n)] ADJ

1. ingeboren (aangeboren):

ingeboren

angeboren

ingeboren

eingeboren form

een ingeboren afkeer hebben van …

einen angeborenen Widerwillen (gegen jdn/etw) haben

2. ingeboren (inheems):

ingeboren

eingeboren

enig·ge·bo·ren [enəxəborə(n)] ADJ

eniggeboren

eingeboren

we·der·ge·bo·ren [wedərɣəborə(n)] ADJ

wedergeboren

wiedergeboren

wedergeboren

neugeboren

ge·bo·ren [ɣəborə(n)] ADJ

1. geboren (gebaard):

geboren

geboren

daar ben ik geboren en getogen

da bin ich geboren und aufgewachsen

hij is in/te Almelo geboren

er ist in Almelo geboren/gebürtig aus Almelo

zo iem moet nog geboren worden

so einer muss erst noch geboren werden

een te vroeg geboren kind

eine Frühgeburt

2. geboren (al bij, door geboorte zijnde):

geboren

geboren

een geboren Nederlander

ein geborener Niederländer

mevrouw Jansen, geboren Petersen

Frau Jansen, geborene Petersen

een geboren verteller

ein geborener Erzähler

geboren zijn voor iets

zu etw Dat geboren sein

3. geboren (ontstaan):

geboren

geboren

de scheikunde is uit de alchemie geboren

die Chemie ist aus der Alchemie hervorgegangen