Übersetzungen für „subjektion“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

sub·jec·tief <subjectieve, subjectiever, subjectiefst> [sʏpjɛktif] ADJ

subjectief

subjektiv

sub·ject <subject|en> [sʏpjɛkt] SUBST nt

subject

Subjekt nt

sub·jec·ti·vi·teit [sʏpjɛktivitɛit] SUBST f geen Pl

subjectiviteit

Subjektivität f

su·biet [sybit] ADJ

1. subiet (direct):

subiet

sofort

subiet

gleich

ik kom subiet

ich komme sofort

2. subiet (beslist):

subiet

bestimmt

subiet

sicher

dat loopt subiet mis

das geht bestimmt schief

3. subiet (plotseling):

subiet

plötzlich

sub·tiel <subtiele, subtieler, subtielst> [sʏptil] ADJ

1. subtiel (nauwelijks, moeilijk te onderscheiden):

subtiel

subtil

subtiele nuances

subtile Nuancen Pl

een subtiel verschil

ein subtiler [o. feiner] Unterschied

2. subtiel:

subtiel (fijn onderscheidingsvermogen)

subtil

subtiel (fijn onderscheidingsvermogen)

nuanciert

subtiel (personen)

scharfsinnig