Übersetzungen für „terugtrekken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

te·rug·trek·ken¹ <trok zich terug, h. zich teruggetrokken> [tərʏxtrɛkə(n)] VERB wk ww zich terugtrekken

1. terugtrekken (naar een rustige plaats gaan):

terugtrekken

sich zurückziehen

zich terugtrekken op het platteland

sich aufs Land zurückziehen

2. terugtrekken:

terugtrekken (niet meer deelnemen, terugtreden)

sich zurückziehen

terugtrekken (niet meer deelnemen, terugtreden)

ausscheiden

terugtrekken (ambt)

zurücktreten

zich als kandidaat terugtrekken

als Kandidat ausscheiden

zich bij [o. voor ] een sollicitatie terugtrekken

seine Bewerbung zurückziehen

zich uit de zaken terugtrekken

aus dem Geschäft aussteigen

zich uit de zaken terugtrekken

sich von den Geschäften zurückziehen

te·rug·trek·ken² <trok terug, h. teruggetrokken> [tərʏxtrɛkə(n)] VERB trans

1. terugtrekken (achteruit verplaatsen):

terugtrekken

zurückziehen

terugtrekken

einziehen

troepen terugtrekken

Truppen abziehen

2. terugtrekken (weer naar de plaats van herkomst trekken):

terugtrekken

zurückziehen

3. terugtrekken (intrekken):

terugtrekken

zurückziehen

terugtrekken

einziehen

terugtrekken

zurücknehmen

te·rug·trek·ken³ <trok terug, i. teruggetrokken> [tərʏxtrɛkə(n)] VERB intr

1. terugtrekken (achterwaarts gaan):

terugtrekken

zurückziehen

het verslagen leger trok naar het zuiden terug

die geschlagene Armee zog nach Süden zurück

2. terugtrekken (terugkrabbelen, inbinden):

terugtrekken

einlenken

terugtrekken

klein beigeben

Beispielsätze für terugtrekken

troepen terugtrekken

Truppen abziehen

zich als kandidaat terugtrekken

als Kandidat ausscheiden

zich terugtrekken op het platteland

sich aufs Land zurückziehen

zich uit de zaken terugtrekken

aus dem Geschäft aussteigen

zich in zijn schulp terugtrekken übtr

sich in sein Schneckenhaus zurückziehen

zich bij [o. voor ] een sollicitatie terugtrekken

seine Bewerbung zurückziehen