Übersetzungen für „umherliegen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

scherm·vlie·gen VERB alleen inf.

schermvliegen

Gleitschirmfliegen nt kein Pl

schermvliegen

Paragleiten nt kein Pl

schermvliegen

Paragliding nt kein Pl

voor·lie·gen <loog voor, h. voorgelogen> [vorliɣə(n)] VERB trans

voorliegen

vorlügen

be·lie·gen <beloog, h. belogen> [bəliɣə(n)] VERB trans

beliegen

belügen

beliegen

anlügen

om·vlie·gen <vloog om, i. omgevlogen> [ɔmvliɣə(n)] VERB intr

1. omvliegen (langs, om iets):

omvliegen

brausen um +Akk

omvliegen

sausen um +Akk

een bocht omvliegen

um eine Kurve brausen [o. sausen]

2. omvliegen (snel voorbijgaan):

omvliegen

verfliegen

de tijd vloog om

die Zeit verflog

ver·vlie·gen <vervloog, i. vervlogen> [vərvliɣə(n)] VERB intr

1. vervliegen:

vervliegen (snel verdwijnen)

dahineilen

vervliegen (tijd ook)

verfliegen

2. vervliegen (in damp opgaan):

vervliegen

verfliegen

vervliegen

sich verflüchtigen

alcohol vervliegt snel

Alkohol verfliegt schnell [o. verflüchtigt sich schnell]

mijn hoop is vervlogen übtr

meine Hoffnung ist verflogen

over·vlie·gen¹ <vloog over, i. overgevlogen> [ovərvliɣə(n)] VERB intr (over iets heen vliegen)

overvliegen

fliegen über +Akk

overvliegen

überfliegen

de oceaan overvliegen

über den Ozean fliegen

de oceaan overvliegen

den Ozean überfliegen

het kind vloog de weg over

das Kind flog über die Straße

ver·le·gen <verlegen, verlegener, verlegenst> [vərleɣə(n)] ADJ

1. verlegen (schuchter):

verlegen

verlegen

verlegen

schüchtern

verlegen glimlachen

schüchtern [o. verlegen] lächeln

2. verlegen:

met een situatie verlegen zijn (geen raad ergens mee wetend)

nicht wissen, wie man sich in einer Situation verhalten soll

3. verlegen (behoefte hebbend aan):

verlegen

verlegen um +Akk

ergens om verlegen zijn [o. zitten]

um etw verlegen sein form

ergens om verlegen zijn [o. zitten]

etw brauchen

scherm·de·gen <schermdegen|s> [sxɛrmdeɣə(n)] SUBST m

schermdegen

Fechtdegen m