Niederländisch » Deutsch

vak·bonds·lei·der <vakbondsleider|s> [vɑɡbɔntslɛidər] SUBST m

vak·bond <vakbond|en> [vɑɡbɔnt] SUBST m

2. vakbond (vakcentrale):

ont·le·den <ontleedde, h. ontleed> [ɔntledə(n)] VERB trans

2. ontleden (de afzonderlijke delen beschouwen):

ont·kle·den <ontkleedde, h. ontkleed> [ɔntkledə(n)] VERB trans

aan·kle·den <kleedde aan, h. aangekleed> [aŋkledə(n)] VERB trans

1. aankleden (kleding aantrekken):

3. aankleden (inrichten):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski