Übersetzungen für „vertellen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·tel·len¹ <vertelde, h. verteld> [vərtɛlə(n)] VERB trans

vertellen

erzählen

ik heb mij laten vertellen, dat

ich habe mir erzählen lassen, dass …

iets verder vertellen aan iem

jdm etw weitererzählen

een verhaal vertellen

eine Geschichte erzählen

niet veel te vertellen hebben

nicht viel zu sagen haben

ver·tel·len² <vertelde zich, h. zich verteld> [vərtɛlə(n)] VERB wk ww

vertellen zich vertellen (zich in het tellen vergissen):

vertellen

sich verzählen

Beispielsätze für vertellen

gedetailleerd vertellen

in allen Einzelheiten erzählen

grollen vertellen

Witze erzählen

smakelijk vertellen

genüsslich erzählen

smeuïg vertellen

amüsant [o. unterhaltsam] erzählen

vertellen uit zijn jeugd

aus seiner Jugend erzählen

met vertellen voortgaan

mit der Erzählung fortfahren

een verhaal vertellen

eine Geschichte erzählen

iem sprookjes vertellen

jdm Märchen erzählen

iets sappig vertellen

etw unterhaltsam [o. packend] erzählen

van vroeger vertellen

von früher erzählen

iets sec vertellen

etw ohne Umschweife erzählen

grappen maken/vertellen

Witze machen/erzählen

niet veel te vertellen hebben

nicht viel zu sagen haben

iets verder vertellen aan iem

jdm etw weitererzählen

wat valt er te vertellen?

was gibt es zu erzählen?

staaltjes (van iets) kunnen vertellen

einiges (über etw Akk ) erzählen können

iets in grote trekken vertellen übtr

etw in groben Zügen erzählen

tot in de puntjes vertellen übtr

etw bis in die kleinsten Einzelheiten schildern