Übersetzungen für „vijftig“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

vijf·tig¹ [fɛiftəx] NUM

vijftig

fünfzig

voor in de vijftig zijn

Anfang fünfzig sein

(ver [o. achter]) in de vijftig zijn

(hoch) in den Fünfzigern sein

de jaren vijftig

die Fünfzigerjahre

tegen de vijftig lopen

auf die fünfzig zugehen

vijf·tig² [fɛiftəx] NUM

vijftig

fünfzigste(r, s)

de vijftigste verjaardag

der fünfzigste [o. 50.] Geburtstag

Beispielsätze für vijftig

de vijftig gepasseerd zijn übtr

die fünfzig überschritten haben

tegen de vijftig lopen

auf die fünfzig zugehen

de jaren vijftig

die Fünfzigerjahre

voor in de vijftig zijn

Anfang fünfzig sein

een biljet van vijftig euro

ein Fünfzigeuroschein

hij gaat al naar de vijftig

er geht bereits auf die fünfzig zu

hij is dicht bij de vijftig

er ist nahe an die fünfzig

ik geef hem nog geen vijftig

ich schätze ihn auf unter fünfzig

(ver [o. achter]) in de vijftig zijn

(hoch) in den Fünfzigern sein

de veilingmeester zette in op vijftig euro

der Auktionator bot mit fünfzig Euro auf

een man van naar ik gis vijftig jaar

ein schätzungsweise fünfzigjähriger Mann

vijftig euro? waar moet ik dat vandaan halen?

fünfzig Euro? wo soll ich die [o. das] hernehmen?