Niederländisch » Deutsch

vorst·grens <vorst|grenzen> [vɔrstxrɛns] SUBST f

op·stu·ren <stuurde op, h. opgestuurd> [ɔpstyrə(n)] VERB trans

ver·hu·ren <verhuurde, h. verhuurd> [vərhyrə(n)] VERB trans

ver·zu·ren1 <verzuurde, i. verzuurd> [vərzyrə(n)] VERB intr

1. verzuren (zuur worden):

verzuren ook übtr

2. verzuren (spieren):

bor·du·ren <borduurde, h. geborduurd> [bɔrdyrə(n)] VERB trans

door·scheu·ren1 <scheurde door, h. doorgescheurd> [dorsxørə(n)] VERB trans (stukscheuren)

vorst·vrij [vɔrstfrɛi] ADJ

af·stu·ren2 <stuurde af, i. afgestuurd> [ɑfstyrə(n)] VERB intr

op·beu·ren2 <beurde op, h. opgebeurd> [ɔbørə(n)] VERB intr

be·stu·ren <bestuurde, h. bestuurd> [bəstyrə(n)] VERB trans

fri·tu·ren <frituurde, h. gefrituurd> [frityrə(n)] VERB trans

in·stu·ren <stuurde in, h. ingestuurd> [ɪnstyrə(n)] VERB trans

1. insturen (inzenden):

3. insturen (zenden naar een plaats):

schicken in +Akk
senden in +Akk

na·stu·ren <stuurde na, h. nagestuurd> [nastyrə(n)] VERB trans

vorst·ver·let [vɔrstfərlɛt] SUBST nt geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski