Übersetzungen für „arrestierend“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ar·re·ˈtie·ren [areˈtiːrən] VERB trans TECH

arretieren (feststellen)

vastzetten

arretieren (feststellen)

(ver)grendelen

die Waage arretieren

de weegschaal vastzetten

at·tes·ˈtie·ren [atɛsˈtiːrən] VERB trans

attestieren (ärztlich bescheinigen)

met een attest bekrachtigen

attestieren (bescheinigen)

bevestigen

jdm seine Leistungen attestieren

iems prestaties attesteren [o. bevestigen]

am·nes·ˈtie·ren [amnɛsˈtiːrən] VERB trans

amnestieren

amnestie verlenen aan

amnestieren

amnestiëren

ar·ran·ˈgie·ren¹ [arãˈʒiːrən] VERB trans

1. arrangieren a. MUS:

arrangieren

arrangeren

2. arrangieren (gut (zusammen) passen):

Blumen arrangieren

bloemen schikken

tes·ˈtie·ren [tɛsˈtiːrən] VERB trans

1. testieren geh:

testieren

attesteren

testieren

schriftelijk bevestigen

testieren

een attest geven (voor)

2. testieren JUR:

testieren

testeren

testieren

een testament maken

in·ves·ˈtie·ren [ɪnvɛsˈtiːrən] VERB trans

1. investieren geh:

investieren

installeren

2. investieren WIRTSCH:

investieren

investeren

investieren

beleggen

pro·tes·ˈtie·ren [protɛsˈtiːrən] VERB intr (ook van een wissel)

protestieren

protesteren

as·sis·ˈtie·ren [asɪsˈtiːrən] VERB intr

jdm assistieren

iem assisteren [o. helpen]

ma·ni·fes·ˈtie·ren² [manifɛsˈtiːrən] VERB refl geh

manifestieren (sich manifestieren)

zich manifesteren

manifestieren (zum Ausdruck kommen)

tot uitdrukking komen

manifestieren (zum Ausdruck kommen)

zichtbaar worden

gra·ˈvie·rend [graˈviːrənt] ADJ

1. gravierend (belastend):

gravierend

belastend

gravierend

verzwarend

2. gravierend (ernsthaft):

gravierend

ernstig

gravierend

zwaarwegend

gas·ˈtie·ren [gasˈtiːrən] VERB intr

1. gastieren THEAT:

gastieren

een gastrol spelen

2. gastieren SPORT:

gastieren

te gast zijn

gastieren

uitspelen

pos·ˈtie·ren [pɔsˈtiːrən] VERB trans

postieren

posteren

postieren

plaatsen

jus·ˈtie·ren [juˈstiːrən] VERB trans

justieren

justeren

exis·ˈtie·ren [ɛksɪsˈtiːrən] VERB intr (vorhanden sein)

existieren

bestaan

existieren

existeren

in·sis·ˈtie·ren [-ˈtiːrən] VERB intr geh

insistieren

insisteren (op)

insistieren

vasthouden (aan)

ver·lus·ˈtie·ren [fɛɐ̯lʊsˈtiːrən] VERB refl scherzh

verlustieren

zich vermaken [o. amuseren]