Übersetzungen für „chaperonieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

schwa·dro·ˈnie·ren [-droˈniːrən] VERB intr ugs abw

schwadronieren

oreren

schwadronieren

zwetsen

har·mo·ˈnie·ren [-ˈniːrən] VERB intr (gut zusammenpassen)

harmonieren

harmoniëren

sie harmonieren nicht miteinander

ze kunnen het niet goed met elkaar vinden

cha·rak·te·ri·ˈsie·ren [karakteriˈziːrən] VERB trans

charakterisieren

karakteriseren

charakterisieren

kenmerken

charakterisieren

kenschetsen

chauf·ˈfie·ren² [ʃɔˈfiːrən] VERB trans

1. chauffieren veraltet (manövrieren, steuern):

chauffieren

besturen

2. chauffieren veraltet (bringen):

chauffieren

rijden

chauffieren

brengen

de·po·ˈnie·ren [-ˈniːrən] VERB trans

1. deponieren:

deponieren

deponeren

deponieren

neerleggen

deponieren

neerzetten

2. deponieren:

deponieren

deponeren

deponieren

in bewaring geven

de·to·ˈnie·ren [detoˈniːrən] VERB intr

1. detonieren:

detonieren

detoneren

detonieren

ontploffen

2. detonieren MUS:

detonieren

detoneren

im·po·ˈnie·ren [ɪmpoˈniːrən] VERB intr

imponieren

imponeren

imponieren

indruk maken

be·to·ˈnie·ren [betoˈniːrən] VERB trans

1. betonieren:

betonieren

betonneren

betonieren

beton storten

2. betonieren übtr (verhärten):

betonieren

verharden

3. betonieren SPORT:

betonieren

betonvoetbal spelen

spi·o·ˈnie·ren [ʃpioˈniːrən] VERB intr

spionieren

spioneren

spionieren

spieden

op·po·ˈnie·ren [ɔpoˈniːrən] VERB intr geh

opponieren

opponeren

dis·po·ˈnie·ren¹ [dɪspoˈniːrən] VERB intr

disponieren

disponeren

disponieren

beschikken over

gut/schlecht disponiert sein geh

goedgeluimd/slechtgeluimd zijn

gut/schlecht disponiert sein geh

goed/slecht gedisponeerd zijn

kom·po·ˈnie·ren [kɔmpoˈniːrən] VERB trans

1. komponieren:

komponieren

componeren

komponieren

toonzetten

2. komponieren geh:

komponieren

componeren

komponieren

samenstellen

komponieren

scheppen

ein geschickt komponiertes Theaterstück

een knap opgebouwd toneelstuk

ram·po·ˈnie·ren [rampoˈniːrən] VERB trans ugs

ramponieren

beschadigen

ra·ti·o·ˈnie·ren [-ˈniːrən] VERB trans

rationieren

rantsoeneren

rationieren

op rantsoen stellen

sta·ti·o·ˈnie·ren [-ˈniːrən] VERB trans (aufstellen, installieren)

stationieren

stationeren

te·le·fo·ˈnie·ren [telefoˈniːrən] VERB intr

telefonieren

telefoneren

telefonieren

(op)bellen

nach einem Arzt/Taxi telefonieren

om een dokter/taxi bellen

kar·to·ˈnie·ren [kartoˈniːrən] VERB trans (Handwerk)

kartonieren

kartonneren

kartonieren

in karton binden

mo·ˈnie·ren [moˈniːrən] VERB trans

monieren

aanmerkingen maken op

monieren

berispen

in·to·ˈnie·ren [ɪntoˈniːrən] VERB trans

intonieren MUS, LING

intoneren

ku·jo·ˈnie·ren [kujoˈniːrən] VERB trans ugs

kujonieren

koeioneren

kujonieren

pesten

kujonieren

treiteren