Übersetzungen für „empordienen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

em·ˈpor·stei·gen VERB intr

1. emporsteigen geh (hinaufsteigen):

emporsteigen

opstijgen

emporsteigen

opklimmen

emporsteigen

omhoogklimmen

2. emporsteigen geh (Karriere machen):

emporsteigen

opklimmen

emporsteigen

carrière maken

em·ˈpor·ra·gen VERB intr

emporragen

oprijzen

emporragen

omhoogrijzen

emporragen

uitsteken

über seine Mitschüler emporragen übtr

boven zijn medeleerlingen uitsteken

em·ˈpor·fah·ren VERB intr

1. emporfahren geh (nach oben fahren):

emporfahren

naar boven rijden

2. emporfahren geh (hochschnellen):

emporfahren

opvliegen

emporfahren

opspringen (van schrik)

ver·ˈdie·nen [fɛɐ̯ˈdiːnən] VERB trans

verdienen (als Verdienst bekommen)

verdienen

verdienen (zustehen)

aanspraak kunnen maken op

verdienen (zustehen)

recht hebben op

eine verdiente Person

een verdienstelijk persoon

das habe ich nicht um dich verdient!

dat heb ik niet aan jou verdiend!

em·ˈpor·ar·bei·ten VERB refl geh

emporarbeiten

zich opwerken [o. omhoogwerken]

ˈfern·be·die·nen VERB trans

fernbedienen

op afstand bedienen

fernbediente Anlagen

op afstand bediende installaties

ˈKam·mer·die·ner SUBST m veraltet

Kammerdiener

kamerdienaar

em·ˈpö·rend [ɛmˈpøːrənt] ADJ

empörend

stuitend

empörend

schandelijk

empörend

tenhemelschreiend

be·ˈdie·nen¹ VERB refl

bedienen

zich bedienen

sich einer Sache Gen bedienen

zich van iets bedienen

ˈaus·die·nen VERB intr ugs

ausdienen

uitdienen

der Apparat hat ausgedient

het apparaat heeft uitgediend [o. z'n tijd gehad]

em·ˈpö·ren¹ [ɛmˈpøːrən] VERB trans

empören

verontwaardigen

empören

woedend [o. kwaad] maken

empört sein

verontwaardigd [o. gebelgd] [o. gegriefd] zijn

Ver·ˈdie·ner(in) <Verdieners, Verdiener> [-nɐ] SUBST m(f)

Verdiener(in)

kostwinner(kostwinster) m (f)