Übersetzungen für „verbsuffix“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ver·ˈblüf·fen [fɛɐ̯ˈblʏfn̩] VERB trans

verblüffen

verbluffen

verblüffen

overbluffen

verblüffen

paf doen staan

verblüfft stehen bleiben

perplex blijven staan

ver·ˈblüf·fend [-fn̩t] ADJ

verblüffend

verbluffend

verblüffend

verbazingwekkend

ˈSuf·fix <Suffixes, Suffixe> [zʊˈfɪks, ˈzʊfɪks] SUBST nt LING

Suffix

suffix nt

Suffix

achtervoegsel nt

ver·ˈbau·en [fɛɐ̯ˈb͜auən] VERB trans

1. verbauen (beim Bau verbrauchen):

verbauen

verbouwen

verbauen

bij de bouw verbruiken

2. verbauen (versperren):

verbauen

dichtbouwen

verbauen

toebouwen

verbauen

het uitzicht benemen

jdm den Weg verbauen übtr

iem de weg versperren

3. verbauen (falsch bauen):

verbauen

verkeerd bouwen

4. verbauen (durch einen Bau verderben):

verbauen

bederven door bebouwing

das schöne Tal verbauen

het mooie dal door bebouwing bederven

ver·ˈbeu·gen [fɛɐ̯ˈb͜ɔygn̩] VERB refl

verbeugen

een buiging maken

verbeugen

buigen

verbeugen

nijgen

ver·ˈblu·ten¹ [fɛɐ̯ˈbluːtn̩] VERB intr

verbluten

doodbloeden

verbluten

verbloeden