Niederländisch » Deutsch

ver·brei·ding <verbreiding|en> [vərbrɛɪdɪŋ] SUBST f

ver·bre·king <verbreking|en> [vərbrekɪŋ] SUBST f

ver·bran·ding <verbranding|en> [vərbrɑndɪŋ] SUBST f

ver·beel·ding [vərbeldɪŋ] SUBST f geen Pl

2. verbeelding (inbeelding):

4. verbeelding (uitbeelding):

over·tre·ding <overtreding|en> [ovərtredɪŋ] SUBST f

2. overtreding jur.:

3. overtreding SPORT:

Foul nt

ver·bre·den1 <verbreedde, h. verbreed> [vərbredə(n)] VERB trans

1. verbreden (breder maken):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski