Übersetzungen für „verbreding“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Ver·ˈbren·nung <Verbrennung, Verbrennungen> [fɛɐ̯ˈbrɛnʊŋ] SUBST f

1. Verbrennung MED:

Verbrennung

verbranding

Verbrennung

brandwond

2. Verbrennung (das Verbrennen) kein Pl:

Verbrennung AUTO, TECH

verbranding

Verbrennung AUTO, TECH

het verbranden

Ver·ˈbrei·tung [fɛɐ̯ˈbr͜aitʊŋ] SUBST f

Verbreitung BOT, MED

verspreiding

Verbreitung MEDIEN (das Verbreiten)

verbreiding

ver·ˈbre·chen [fɛɐ̯ˈbrɛçn̩] VERB trans unreg ugs

verbrechen

misdrijven

verbrechen

misdoen

er hat wieder ein Gedicht verbrochen iron

hij heeft weer eens een gedicht gepleegd

ver·ˈbrei·ten¹ [fɛɐ̯ˈbr͜aitn̩] VERB trans

1. verbreiten (vertreiben):

verbreiten

verbreiden

verbreiten

bekend [o. ruchtbaar] maken

2. verbreiten MEDIEN:

verbreiten

verbreiden

verbreiten

verspreiden

eine weithin verbreitete Ansicht

een alom heersende [o. wijdverbreide] opvatting

3. verbreiten (ausstreuen):

verbreiten

verbreiden

verbreiten

uitstralen

verbreiten

afgeven

Angst verbreiten übtr

angst teweegbrengen

ver·ˈbrei·tet [fɛɐ̯ˈbr͜aitət] ADV

verbreitet

op de meeste plaatsen

ver·ˈbren·nen¹ [fɛɐ̯ˈbrɛnən] VERB intr unreg (versengen)

verbrennen

verbranden

verbrennen

verdorren

die Taktik der verbrannten Erde

de tactiek van de verschroeide aarde

ver·ˈbrin·gen [fɛɐ̯ˈbrɪŋən] VERB trans unreg

1. verbringen (zubringen):

verbringen

doorbrengen

sein Leben in Armut verbringen

zijn leven in armoede slijten

2. verbringen geh (hinbringen):

verbringen

overbrengen

verbringen

brengen naar

ver·ˈbra·ten¹ [fɛɐ̯ˈbraːtn̩] VERB intr unreg (zu lange braten)

verbraten

te lang braden

verbraten

verbraden

ver·ˈbrü·hen [fɛɐ̯ˈbryːən] VERB trans (mit kochender Flüssigkeit)

verbrühen

(ver)branden

ver·ˈbrie·fen [fɛɐ̯ˈbriːfn̩] VERB trans

verbriefen

schriftelijk vastleggen

verbriefen

beschrijven

verbriefte Rechte

beschreven [o. onvervreemdbare] rechten

verbrieft und versiegelt

zwart op wit

ver·ˈbrü·dern [fɛɐ̯ˈbryːdɐn] VERB refl

verbrüdern

zich verbroederen

ver·ˈbrei·tern¹ [-tɐn] VERB trans

verbreitern

verbreden

verbreitern

breder maken

Ver·ˈbre·chen <Verbrechens, Verbrechen> [fɛɐ̯ˈbrɛçn̩] SUBST nt

Verbrechen

misdaad

Verbrechen

misdrijf nt

Verbrechen

vergrijp nt

ein Verbrechen an der Menschheit

een misdaad tegen de mensheid

Ver·ˈbre·cher(in) <Verbrechers, Verbrecher> [fɛɐ̯ˈbrɛçɐ] SUBST m(f)

Verbrecher(in)

misdadiger(misdadigster) m (f)

ver·ˈbre·che·risch [fɛɐ̯ˈbrɛçərɪʃ] ADJ

1. verbrecherisch (kriminell):

verbrecherisch

misdadig

verbrecherisch

crimineel

2. verbrecherisch (skrupellos, brutal):

verbrecherisch

misdadig

verbrecherisch

bruut