Übersetzungen für „verworvenheden“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ver·ˈwen·den¹ VERB trans unreg

1. verwenden:

verwenden

gebruiken

verwenden

gebruikmaken van

verwenden

benutten [o. toepassen]

2. verwenden:

verwenden

gebruiken

verwenden

besteden

verwenden

verbruiken

ver·ˈwor·fen [fɛɐ̯ˈvɔrfn̩] ADJ

verworfen

verdorven

verworfen

verachtelijk

verworfen

laag

ver·ˈwor·ren [fɛɐ̯ˈvɔrən] ADJ

verworren

warrig

verworren

verward

verworren

onduidelijk

ver·ˈwin·den VERB trans

1. verwinden:

verwinden

te boven komen

einen Verlust verwinden

over een verlies heenkomen

2. verwinden:

verwinden

verkroppen

verwinden

verbijten

ver·ˈwun·den [fɛɐ̯ˈvʊndn̩] VERB trans

1. verwunden:

verwunden

(ver)wonden

2. verwunden übtr:

verwunden

kwetsen

verwunden

krenken

ver·ˈab·re·den¹ [fɛɐ̯ˈʔapreːdn̩] VERB trans

verabreden

afspreken

ver·ˈwe·hen¹ VERB intr geh

verwehen (wegwehen)

verwaaien

verwehen (wegwehen)

wegwaaien

verwehen (verloren gehen)

verloren gaan

verwehen (verloren gehen)

verdwijnen

ver·ˈwar·nen VERB trans

verwarnen

waarschuwen

ver·ˈweh·ren VERB trans

verwehren

verbieden

verwehren

ontzeggen

verwehren

beletten

ver·ˈwöh·nen [fɛɐ̯ˈvøːnən] VERB trans

verwöhnen

verwennen

das Glück hat ihn nicht verwöhnt übtr

hij heeft weinig geluk gekend

ver·ˈschie·den [fɛɐ̯ˈʃiːdn̩] ADJ

1. verschieden (unterschiedlich):

verschieden

verschillend

verschieden

ongelijk

die verschiedensten Formen

de meest uiteenlopende vormen

2. verschieden (einige):

verschieden

verscheidene

verschieden

enige

verschiedene Mal(e) (mehrere)

verscheidene keren

Verschiedenes war noch unklar

enkele dingen waren nog onduidelijk

ver·ˈab·schie·den¹ [fɛɐ̯ˈʔapʃiːdn̩] VERB trans

1. verabschieden (offiziell Abschied nehmen):

verabschieden

afscheid nemen van

verabschieden

uitgeleide doen

2. verabschieden (entlassen, kündigen):

verabschieden

ontslaan

verabschieden

ontslag geven

3. verabschieden (z. B. ein Gesetz):

verabschieden

aannemen

den Haushalt verabschieden

de begroting aannemen

ver·ˈwe·gen [fɛɐ̯ˈveːgn̩] ADJ

verwegen

vermetel

verwegen

stout(moedig)

verwegen

koen

sie trug ein verwegenes Hütchen scherzh

ze droeg een gedurfd [o. heel opvallend] hoedje

ver·ˈwe·sen [fɛɐ̯ˈveːzn̩] VERB intr

verwesen

vergaan

verwesen

verrotten

ver·ˈwäh·len VERB refl ugs (beim Telefon)

verwählen

het verkeerde nummer kiezen [o. draaien]

ver·ˈwah·ren¹ VERB trans

verwahren

bewaren

verwahren

veilig opbergen

verwahren

in bewaring houden