Niederländisch » Deutsch

mo·nar·chist <monarchist|en> [monɑrxɪst] SUBST m

ui·ter·ste <uiterste|n> [œytərstə] SUBST nt

1. uiterste (het hoogste in zijn soort, het meest uiteenliggende):

Äußerste(s) nt
Extrem nt

2. uiterste (m. b. t. een rangorde, intensiteit):

Äußerste(s) nt
Letzte(s) nt

ach·ter·ste1 <achterste|n> [ɑxtərstə] SUBST nt of m of f (rangorde)

Zwit·ser·se <Zwitserse|n> [zwɪtsərsə] SUBST f

Zwitserse weibliche Form von Zwitser

Siehe auch: Zwitser

Zwit·ser <Zwitser|s> [zwɪtsər] SUBST m

mon·ster <monster|s> [mɔnstər] SUBST nt

2. monster (angstaanjagend gedrocht):

Monster nt

3. monster (mens):

Monster nt
Bestie f

4. monster (in samenstelling; zeer groot, omvangrijk iets):

Monster-
Riesen-
Mammut-

mon·ste·ren1 <monsterde, h. gemonsterd> [mɔnstərə(n)] VERB intr scheepv.

mon·ster·rol <monsterrol|len> [mɔnstərɔl] SUBST f scheepv.

mon·ste·ring <monstering|en> [mɔnstərɪŋ] SUBST f

1. monstering (keuring):

2. monstering (inspectie):

3. monstering scheepv.:

over·ste <overste|n> [ovərstə] SUBST m

1. overste mil.:

2. overste (hoofd van een geestelijke vereniging):

Obere(r) m

3. overste rel. (hoofd):

Oberst m

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski