Übersetzungen für „Stoppeligkeit“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

stop·pe·lig [stɔpələx] ADJ

1. stoppelig:

stoppelig (uit stoppels bestaand)

Stoppel-

stoppelig (ruig)

struppig

2. stoppelig (met stoppels: gezicht):

stoppelig

stoppelig

stoppelig

stoppelbärtig

stop·pel·baard <stoppelbaard|en> [stɔpəlbart] SUBST m

stoppelbaard

Stoppelbart m

stop·licht <stoplicht|en> [stɔplɪxt] SUBST nt

1. stoplicht (verkeerslicht):

stoplicht

Verkehrsampel f

stoplicht

Ampel f

door een stoplicht rijden

eine rote Ampel überfahren

het stoplicht staat op rood

die Ampel zeigt Rot

2. stoplicht (achterlicht):

stoplicht

Bremslicht nt

stoplicht

Bremsleuchte f

stop·pel <stoppel|s, stoppel|en> [stɔpəl] SUBST m

1. stoppel (halmen):

stoppel

Stoppel f

2. stoppel (baardhaar):

stoppel

Bartstoppel f

stoppel

Stoppel f

stom·mi·teit <stommiteit|en> [stɔmitɛit] SUBST f

stommiteit

Dummheit f

stommiteit (sterker)

Blödsinn m

stommiteiten begaan

Dummheiten begehen

ik heb een stommiteit begaan

mir ist eine Dummheit passiert

stommiteiten uithalen

Blödsinn anstellen [o. machen]