Niederländisch » Deutsch

ver·ban·ning <verbanning|en> [vərbɑnɪŋ] SUBST f

ver·ba·li·sant <verbalisant|en> [vɛrbalizɑnt] SUBST m (allgemeen)

ver·bas·te·ren1 <verbasterde, i. verbasterd> [vərbɑstərə(n)] VERB intr

1. verbasteren (vervormd worden):

2. verbasteren (ontaarden):

ver·bran·ding <verbranding|en> [vərbrɑndɪŋ] SUBST f

ver·band·doos <verband|dozen> [vərbɑndos] SUBST f

ver·band·trom·mel <verbandtrommel|s> [vərbɑntrɔməl] SUBST m

ver·ban·nen <verbande, h. verbannen> [vərbɑnə(n)] VERB trans ook übtr

ver·ba·li·se·ren <verbaliseerde, h. geverbaliseerd> [vɛrbalizerə(n)] VERB trans

ver·bran·den1 <verbrandde, i. verbrand> [vərbrɑndə(n)] VERB intr

1. verbranden (verteerd, aangetast worden):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski