Übersetzungen für „aansluiten“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

aan·slui·ten¹ <sloot aan, h. aangesloten> [anslœytə(n)] VERB trans

aansluiten

anschließen an +Akk

op het gasnet aansluiten

ans Gasnetz anschließen

verkeerd aangesloten zijn telec.

falsch verbunden sein

aan·slui·ten² <sloot aan, h. aangesloten> [anslœytə(n)] VERB intr

aansluiten

anschließen an +Akk

wilt u daar aansluiten?

wollen Sie sich da anschließen?

aan·slui·ten³ <sloot zich aan, h. zich aangesloten> [anslœytə(n)] VERB wk ww

aansluiten zich aansluiten:

aansluiten

sich anschließen an +Akk

zich bij de vorige spreker aansluiten

sich dem Vorredner anschließen

Beispielsätze für aansluiten

op het gasnet aansluiten

ans Gasnetz anschließen

wilt u daar aansluiten?

wollen Sie sich da anschließen?

zich aansluiten bij een corporatie

sich einer Korporation anschließen

zich bij de vorige spreker aansluiten

sich dem Vorredner anschließen