Übersetzungen für „baaldag“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

baar·dig [bardəx] ADJ

baardig

bärtig

paas·dag <paasdag|en> [pazdɑx] SUBST m

paasdag

Oster(feier)tag m

de eerste/tweede paasdag

der Ostersonntag/Ostermontag

met de paasdagen

zu Ostern

maan·dag <maandag|en> [mandɑx] SUBST m

maandag

Montag m

een blauwe maandag übtr

≈ sehr kurze Zeit

op maandag

am Montag

baard <baard|en> [bart] SUBST m

1. baard (gezichtshaar):

baard

Bart m

de baard in de keel krijgen übtr

im Stimmbruch sein

zijn baard laten staan

sich Dat einen Bart wachsen [o. stehen] lassen

een zware baard hebben

einen starken Bartwuchs haben

2. baard biol.:

baard

Bart m

3. baard plantk.:

baard

Granne f

4. baard (sleutel):

baard

Bart m

5. baard (oneffenheid):

baard

Grat m

baan·vak <baanvak|ken> [banvɑk] SUBST nt

baanvak

Bahnstrecke f

dank·dag <dankdag|en> [dɑŋɡdɑx] SUBST m

dankdag

Erntedankfest nt

ban·da·ge <bandage|s> [bɑndaʒə] SUBST f

bandage

Bandage f

baal <balen> [bal] SUBST f

baal

Ballen m

balen hebben van iets

etw Akk gründlich satthaben