Übersetzungen für „beluisteren“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

be·luis·te·ren <beluisterde, h. beluisterd> [bəlœystərə(n)] VERB trans

1. beluisteren (luisteren naar):

beluisteren

sich Dat anhören

2. beluisteren (luisterend waarnemen):

beluisteren

hören

er vielen veel uitingen van onvrede te beluisteren

es waren viel Worte der Unzufriedenheit herauszuhören

3. beluisteren:

beluisteren (afluisteren)

ablauschen

beluisteren (afluisteren)

belauschen

beluisteren (afluisteren)

abhören

beluisteren (van zaken)

abhorchen

Beispielsätze für beluisteren

er vielen veel uitingen van onvrede te beluisteren

es waren viel Worte der Unzufriedenheit herauszuhören