Übersetzungen für „bewapening“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

be·wa·pe·ning [bəwapənɪŋ] SUBST f geen Pl

1. bewapening:

bewapening (het van wapens voorzien: persoon, eenheid)

Bewaffnung f

bewapening (het van wapens voorzien: land)

Aufrüstung f

2. bewapening:

bewapening (wapens: persoon, eenheid)

Bewaffnung f

bewapening (wapens: land)

Rüstung f

de bewapening verminderen/opvoeren

ab-/aufrüsten

Beispielsätze für bewapening

de bewapening verminderen/opvoeren

ab-/aufrüsten

de bewapening opvoeren

aufrüsten