Übersetzungen für „brandenden“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

bran·de·wijn <brandewijn|en> [brɑndəwɛin] SUBST m

brandewijn

Branntwein m

bran·de·rig [brɑndərəx] ADJ

1. branderig (aan brand doend denken):

branderig

brandig

2. branderig (bijtend):

branderig

beißend

het branderig gevoel in de maag

das Sodbrennen

3. branderig (ontsteking vertonend):

branderig

brandig

branderige ogen

brennende(n) Augen Pl

aan·ran·den <randde aan, h. aangerand> [anrɑndə(n)] VERB trans

aanranden (eer, reputatie)

antasten

aanranden (seksueel misbruiken)

sich vergreifen [o. vergehen] an +Dat

bran·ding [brɑndɪŋ] SUBST f geen Pl

branding

Brandung f

Bran·den·burg [brɑndənbyrəɣ] SUBST nt geen Pl

Brandenburg

Brandenburg nt