Niederländisch » Deutsch

dank·be·tui·ging <dankbetuiging|en> [dɑŋɡbətœyɣɪŋ] SUBST f

eer·be·toon [erbəton] SUBST nt geen Pl

hulp·be·toon [hʏlbəton] SUBST nt geen Pl

dank·zeg·gen <zei dank/zegde dank, h. dankgezegd> [dɑŋksɛɣə(n)] VERB trans

1. dankzeggen (bedanken):

Dank sagen +Dat

2. dankzeggen (een dankgebed zeggen):

dank·baar <dankbare, dankbaarder, dankbaarst> [dɑŋɡbar] ADJ

dank·feest <dankfeest|en> [dɑŋkfest] SUBST nt

dank·ge·bed <dankgebed|en> [dɑŋkxəbɛt] SUBST nt

hart·toon <hart|tonen> [hɑrton] SUBST m

kies·toon [kiston] SUBST m geen Pl

klem·toon <klem|tonen> [klɛmton] SUBST m

2. klemtoon (eigen nadruk in een woord):

Akzent m

mo·no·toon [monoton] ADJ

on·der·toon <onder|tonen> [ɔndərton] SUBST m

praal·ver·toon [pralvərton] SUBST nt geen Pl

schok·be·ton [sxɔɡbətɔn] SUBST nt geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski