Niederländisch » Deutsch

de·pri·me·ren <deprimeerde, h. gedeprimeerd> [deprimerə(n)] VERB trans

ap·pre·cië·ren <apprecieerde, h. geapprecieerd> [ɑpreʃerə(n)] VERB trans

pre·ci·se·ren <preciseerde, h. gepreciseerd> [presizerə(n)] VERB trans

de·pu·te·ren <deputeerde, h. gedeputeerd> [depyterə(n)] VERB trans

de·po·ne·ren <deponeerde, h. gedeponeerd> [deponerə(n)] VERB trans

1. deponeren (ergens neerleggen):

3. deponeren (in bewaring geven):

de·por·te·ren <deporteerde, h. gedeporteerd> [depɔrterə(n)] VERB trans

re·ci·te·ren <reciteerde, h. gereciteerd> [resiterə(n)] VERB trans

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] VERB intr

ple·zie·ren <plezierde, h. geplezierd> [pləzirə(n)] VERB trans

re·pre·sen·te·ren <representeerde, h. gerepresenteerd> [reprezɛnterə(n)] VERB trans

1. representeren (vertegenwoordigen):

2. representeren (voorstellen):

de·pro·gram·me·ren <deprogrammeerde, h. gedeprogrammeerd> [deproɣrɑmerə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski