Übersetzungen für „dierenverblijf“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

bui·ten·ver·blijf <buitenver|blijven> [bœytə(n)vərblɛif] SUBST nt

1. buitenverblijf:

buitenverblijf (woning)

Wochenendhaus nt

buitenverblijf (woning)

Sommerhaus nt

buitenverblijf (groter)

Landhaus nt

buitenverblijf (groter)

Landgut nt

buitenverblijf (groter)

Landsitz m

2. buitenverblijf (het verblijven):

buitenverblijf

Aufenthalt m auf dem Lande

kin·der·dag·ver·blijf <kinderdagver|blijven> [kɪndərdɑxfərblɛif] SUBST nt

kinderdagverblijf (crèche)

Kinderkrippe f

kinderdagverblijf (kleuterschool)

Kindertagesstätte f

dag·ver·blijf <dagver|blijven> [dɑxfərblɛif] SUBST nt

1. dagverblijf:

dagverblijf (personen)

Tagesstätte f

dagverblijf (vertrek)

Tagesraum m

dagverblijf (in scholen)

Aufenthaltsraum m

dagverblijf (voor kinderen)

Tagesheim nt

2. dagverblijf (dieren):

dagverblijf

Freigehege nt

ver·blijf <ver|blijven> [vərblɛif] SUBST nt

1. verblijf (het verblijven):

verblijf

Aufenthalt m

2. verblijf (onderkomen):

verblijf

Unterkunft f

3. verblijf (het wonen):

verblijf

Aufenthalt m

verblijf

Wohnsitz m

zijn verblijf hebben [o. houden ]

seinen Wohnsitz haben

nacht·ver·blijf <nacht|verblijven> [nɑxtfərblɛɪf] SUBST nt

nachtverblijf

Nachtquartier nt

die·ren·beul <dierenbeul|en> [dirə(n)bøl] SUBST m

dierenbeul

Tierquäler m

die·ren·pen·sion SUBST nt

dierenpension → dierenasiel

Siehe auch: dierenasiel

die·ren·asiel <dierenasiel|s> [dirə(n)azil] SUBST nt

dierenasiel

Tierasyl nt

dierenasiel

Tierheim nt