Übersetzungen für „emballierend“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

em·bar·ke·ren¹ <embarkeerde, i. geëmbarkeerd> [ɛmbɑrkerə(n)] VERB intr (aan boord gaan)

embarkeren

sich einschiffen

em·bal·la·ge <emballage|s> [ɑmbɑlaʒə] SUBST f

emballage

Emballage f fachspr

emballage

Verpackung f

ver·bijs·te·rend <verbijsterende, verbijsterender, verbijsterendst> [vərbɛistərənt] ADJ

verbijsterend

bestürzend

verbijsterend

erschütternd

ze·ge·vie·rend [zeɣəvirənt] ADJ

zegevierend

siegreich

zegevierend

triumphierend

na·de·rend [nadərənt] ADJ

naderend

herannahend

naderend

näher kommend

een naderend onweer

ein heraufziehendes Gewitter

het naderend verkeer

der Gegenverkehr

ener·ve·rend <enerverende, enerverender, enerverendst> [enɛrverənt] ADJ

enerverend

aufreibend

im·po·ne·rend [ɪmponerənt] ADJ

imponerend

imponierend

imponerend

imposant

waar·de·rend [warderənt] ADJ

waarderend

anerkennend

waarderend

schätzend