Niederländisch » Deutsch

af·klop·pen <klopte af, h. afgeklopt> [ɑfklɔpə(n)] VERB trans

be·klop·pen <beklopte, h. beklopt> [bəklɔpə(n)] VERB trans

aan·klop·pen <klopte aan, h. aangeklopt> [aŋklɔpə(n)] VERB intr

1. aankloppen (op de deur kloppen):

2. aankloppen (door kloppen vaster maken):

ge·lijk·lo·pen <liep gelijk, h. gelijkgelopen> [ɣəlɛiklopə(n)] VERB intr

1. gelijklopen (uurwerken):

2. gelijklopen (dezelfde richting volgen):

3. gelijklopen (dezelfde hoogte hebben):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski