Niederländisch » Deutsch

diep·te·me·ter <dieptemeter|s> [diptəmetər] SUBST m

hoog·wa·ter [hoxwatər] SUBST nt geen Pl

1. hoogwater (ogenblik dat de vloed op zijn hoogst is):

2. hoogwater (hoge waterstand):

3. hoogwater (hevige aandrang tot urineren):

hoog·ge·leerd [hoxəlert] ADJ

hoog·ge·berg·te <hooggebergte|n> [hoxəbɛrxtə] SUBST nt

hoog·te·punt <hoogtepunt|en> [hoxtəpʏnt] SUBST nt

1. hoogtepunt übtr:

2. hoogtepunt wisk.:

hoog·te·lijn <hoogtelijn|en> [hoxtəlɛin] SUBST f

1. hoogtelijn wisk.:

Höhe f

2. hoogtelijn (niveaulijn):

hoog·veen <hoog|venen> [hoxfen] SUBST nt

1. hoogveen (boven de grondwaterspiegel gevormd veen):

2. hoogveen (streek):

hoog·moed [hoxmut] SUBST m geen Pl

hoog·le·raar <hoogle|raren, hoogleraar|s> [hoxlerar] SUBST m

hoog·vlak·te <hoogvlakte|n, hoogvlakte|s> [hoxflɑktə] SUBST f

hoog·ach·ten <achtte hoog, h. hooggeacht> [hoxɑxtə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski