Übersetzungen für „inspelen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

in·spe·len¹ <speelde in, h. ingespeeld> [ɪnspelə(n)] VERB trans

1. inspelen (geschikt maken voor gebruik):

inspelen

einspielen

2. inspelen SPORT:

inspelen

einspielen

goed op elkaar ingespeeld zijn ook übtr

gut aufeinander eingespielt sein

in·spe·len² <speelde in, h. ingespeeld> [ɪnspelə(n)] VERB intr

1. inspelen (vooruitlopen op):

inspelen

sich einstellen

inspelen op wat komen gaat

sich auf die kommenden Ereignisse einstellen

2. inspelen (reageren op):

inspelen

≈ entsprechen +Dat

inspelen op een rage

sich auf eine Modeerscheinung einstimmen

een op de actualiteit inspelend stuk

ein Stück mit aktuellen Bezügen

Beispielsätze für inspelen

inspelen op een rage

sich auf eine Modeerscheinung einstimmen

inspelen op wat komen gaat

sich auf die kommenden Ereignisse einstellen