Übersetzungen für „laveloze“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

la·ve·loos [lavəlos] ADJ

laveloos

stockbetrunken

laveloos

sternhagelvoll

ha·ve·loos [havəlos] ADJ

1. haveloos:

haveloos (sjofel: kleding)

zerlumpt

haveloos (sjofel: gebouw, persoon)

heruntergekommen

2. haveloos (berooid):

haveloos

mittellos

dak·lo·ze <dakloze|n> [dɑklozə] SUBST m

dakloze

Obdachlose(r) f(m)

en·ve·lop·pe <enveloppe|n> [ɛnvəlɔp, ɑ̃vəlɔp] SUBST f

enveloppe

Umschlag m

enveloppe

Briefumschlag m

enveloppe

Kuvert nt

enveloppe

Briefkuvert nt

la·ven·del [lavɛndəl] SUBST f geen Pl

lavendel

Lavendel m

werk·lo·ze <werkloze|n> [wɛrklozə] SUBST m en f

werkloze

Arbeitslose(r) f(m)

la·ven <laafde, h. gelaafd> [lavə(n)] VERB trans

laven

laben

laven

erquicken

laven ugs

erfrischen

zich laven aan

sich laben an +Dat

la·ve·ren <laveerde, h./i. gelaveerd> [laverə(n)] VERB intr

1. laveren scheepv.:

laveren

kreuzen

2. laveren (wankelend lopen):

laveren

torkeln

laveren

taumeln

3. laveren (tussenweg zoeken):

laveren

lavieren ugs

la·va·bo <lavabo|'s> [lavabo] SUBST m

lavabo

Waschbecken nt CH

lavabo

Lavabo nt

kla·ver·vier SUBST nt

klavervier → klavertjevier

Siehe auch: klavertjevier

kla·ver·tje·vier <klavertjesvier> [klavərcəvir] SUBST nt

klavertjevier

Glücksklee m

klavertjevier

vierblättrige(s) Kleeblatt nt