Niederländisch » Deutsch

last·ge·ving <lastgeving|en> [lɑstxevɪŋ] SUBST f

1. lastgeving (opdracht):

2. lastgeving jur.:

Mandat nt

3. lastgeving (lastbrief, volmacht):

Mandat nt

sa·men·le·ving [samə(n)levɪŋ] SUBST f geen Pl

1. samenleving (maatschappij):

2. samenleving biol.:

3. samenleving (het samenleven):

toe·ge·ving <toegeving|en> [tuɣevɪŋ] SUBST f

1. toegeving (het zich inschikkelijk betonen):

2. toegeving (concessie):

na·le·ving [nalevɪŋ] SUBST f geen Pl

op·le·ving [ɔplevɪŋ] SUBST f geen Pl

her·le·ving <herleving|en> [hɛrlevɪŋ] SUBST f

lus·te·loos <lusteloze, lustelozer, lusteloost> [lʏstəlos] ADJ

lust·ge·voel <lustgevoel|ens> [lʏstxəvul] SUBST nt

wet·ge·ving <wetgeving|en> [wɛtxevɪŋ] SUBST f

aard·be·ving <aardbeving|en> [ardbevɪŋ] SUBST f

re·gel·ge·ving <regelgeving|en> [reɣəlɣevɪŋ] SUBST f

1. regelgeving (het geven van voorschriften):

2. regelgeving (de gegeven voorschriften):

Regel f

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski