Niederländisch » Deutsch

emi·gre·ren <emigreerde, i. geëmigreerd> [emiɣrerə(n)] VERB intr

im·mi·gre·ren <immigreerde, i. geïmmigreerd> [ɪmiɣrerə(n)] VERB intr

re·mi·gre·ren <remigreerde, h. geremigreerd> [remiɣrerə(n)] VERB intr

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] VERB trans (met ‘het’)

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] VERB intr

mi·gra·tie <migratie|s> [miɣra(t)si] SUBST f

mi·grai·ne [miɡrɛːnə]

migraine [[o. miɣrɛːnə]] SUBST f geen Pl:

va·rië·ren3 <varieerde, i. gevarieerd> [varijerə(n)] VERB intr

li·nië·ren <linieerde, h. gelinieerd> [linijerə(n)] VERB trans

pa·pie·ren [papirə(n)] ADJ

1. papieren (van papier):

Papier-
papier-

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] VERB trans

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

poei·e·ren VERB trans

poeieren → poederen

Siehe auch: poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] VERB trans

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] VERB trans form

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] VERB trans

ple·zie·ren <plezierde, h. geplezierd> [pləzirə(n)] VERB trans

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VERB intr

1. tuinieren (als beroep):

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] VERB trans

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

4. versieren ugs (verleiden):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski