Niederländisch » Deutsch

om·hoog·til·len <tilde omhoog, h. omhooggetild> [ɔmhoxtɪlə(n)] VERB trans ook übtr

om·laag·ha·len <haalde omlaag, h. omlaaggehaald> [ɔmlaxhalə(n)] VERB trans

1. omlaaghalen (neerhalen):

2. omlaaghalen (in waarde of aanzien doen dalen):

over·hoop·ha·len <haalde overhoop, h. overhoopgehaald> [ovərhophalə(n)] VERB trans

1. overhoophalen (dooreengooien):

2. overhoophalen übtr:

om·hoog·ste·ken1 <stak omhoog, h. omhooggestoken> [ɔmhoxstekə(n)] VERB trans (in de hoogte steken)

om·hoog·wer·ken <werkte zich omhoog, h. zich omhooggewerkt> [ɔmhoxwɛrkə(n)] VERB wk ww

omhoogwerken zich omhoogwerken:

om·hoog·zit·ten <zat omhoog, h. omhooggezeten> [ɔmhoxsɪtə(n)] VERB intr

1. omhoogzitten scheepv.:


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski