Übersetzungen für „onfatsoen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

fat·soen [fɑtsun] SUBST nt geen Pl

1. fatsoen:

fatsoen (goede manieren: gedrag)

Anstand m

fatsoen (goede omgangsvormen)

Form f meist Pl

fatsoen (goede manieren: karaktereigenschap)

Anständigkeit f

met goed fatsoen van iem afkomen

jdn mit Anstand loswerden

hou je fatsoen!

benimm dich!

zijn fatsoen houden [o. bewaren ]

den Anstand wahren

een man van fatsoen

ein anständiger Mensch

uit (goed) fatsoen

anständigerweise

uit (goed) fatsoen (fatsoenshalve)

anstandshalber

2. fatsoen (model):

fatsoen

Form f

een hoed weer in zijn fatsoen brengen

einen Hut wieder in Form bringen

on·fat·soen·lijk [ɔnfɑtsunlək] ADJ (ongemanierd)

onfatsoenlijk

unanständig

onfatsoenlijk eten/spreken

ohne Manieren essen/unanständige Reden führen

onfatsoenlijk gedrag

unanständige(s) Benehmen nt

nood·rant·soen <noodrantsoen|en> [notrɑntsun] SUBST nt

noodrantsoen

Notration f

rant·soen <rantsoen|en> [rɑntsun] SUBST nt

rantsoen

Ration f

rantsoen

Zuteilung f

hij is op rantsoen gesteld

er wurde auf halbe Ration gesetzt ugs

plant·soen <plantsoen|en> [plɑntsun] SUBST nt (openbare tuin)

plantsoen

Anlage f

plantsoen

Grünanlage f

ka·toen [katun] SUBST nt of m geen Pl

katoen

Baumwolle f

ongebleekt katoen

naturfarbene Baumwolle

ruwe/gezuiverde katoen

Rohbaumwolle/gereinigte Baumwolle

iem van katoen geven

jdm Zunder geben

na·doen <deed na, h. nagedaan> [nadun] VERB trans

1. nadoen (imiteren):

nadoen

nachmachen

dat doe je mij niet na

das machst du mir nicht so leicht nach

2. nadoen (in stem, gebaren nabootsen):

nadoen

nachahmen