Niederländisch » Deutsch

pre·di·ker <prediker|s> [predɪkər] SUBST m

vroed·vrouw <vroedvrouw|en> [vrutfrɑu] SUBST f

poets·vrouw <poetsvrouw|en> [putsfrɑu] SUBST f

pre·di·ken <predikte, h. gepredikt> [predɪkə(n)] VERB trans

pre·di·king <prediking|en> [predɪkɪŋ] SUBST f

pre·di·kant <predikant|en> [predikɑnt] SUBST m

vak·vrouw SUBST f

vakvrouw weibliche Form von vakman

Siehe auch: vakman

vak·man <vak|lui, vak|lieden, vak|mensen, vakman|nen> [vɑkmɑn] SUBST m

huis·vrouw <huisvrouw|en> [hœysfrɑu] SUBST f

zegs·vrouw <zegsvrouw|en> [zɛxsfrɑu] SUBST f

zegsvrouw weibliche Form von zegsman

Siehe auch: zegsman

zegs·man <zegs|lieden, zegs|lui> [zɛxsmɑn] SUBST m

leids·vrouw <leidsvrouw|en> [lɛɪtsfrɑu] SUBST f

raads·vrouw <raads|vrouwen> [ratsvrɑu] SUBST f

raadsvrouw weibliche Form von raadsman

Siehe auch: raadsman

raads·man <raads|lieden> [ratsmɑn] SUBST m

2. raadsman (advocaat, advocate):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski