Niederländisch » Deutsch

de·mon·stre·ren1 <demonstreerde, h. gedemonstreerd> [demɔnstrerə(n)] VERB trans

re·con·stru·e·ren <reconstrueerde, h. gereconstrueerd> [rekɔnstrywerə(n)] VERB trans

mon·ste·ren1 <monsterde, h. gemonsterd> [mɔnstərə(n)] VERB intr scheepv.

af·mon·ste·ren <monsterde af, i. afgemonsterd> [ɑfmɔnstərə(n)] VERB intr

con·stru·e·ren <construeerde, h. geconstrueerd> [kɔnstrywerə(n)] VERB trans

de·mon·te·ren <demonteerde, h. gedemonteerd> [demɔnterə(n)] VERB trans

re·mi·gre·ren <remigreerde, h. geremigreerd> [remiɣrerə(n)] VERB intr

re·pa·trië·ren1 <repatrieerde, i. gerepatrieerd> [repatrijerə(n)] VERB intr

aan·mon·ste·ren1 <monsterde aan, h. aangemonsterd> [amɔnstərə(n)] VERB trans

uit·mon·ste·ren <monsterde uit, h. uitgemonsterd> [œytmɔnstərə(n)] VERB trans

2. uitmonsteren (uitrusten met):

de·mon·stra·tie <demonstratie|s> [demɔnstra(t)si] SUBST f

1. demonstratie (het aantonen van iets):

2. demonstratie (pregnant; bewijs van kunnen):

Probe f

3. demonstratie (het vertonen):

4. demonstratie (betoging):

de·mon·stran·te SUBST f

demonstrante weibliche Form von demonstrant

Siehe auch: demonstrant

de·mon·strant <demonstrant|en> [demɔnstrɑnt] SUBST m

de·mon·stra·tief [demɔnstratif] ADJ

de·mo·ni·se·ren <demoniseerde, h. gedemoniseerd> [demonizerə(n)] VERB trans

con·sta·te·ren <constateerde, h. geconstateerd> [kɔnstaterə(n)] VERB trans

2. constateren (bevestigen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski