Übersetzungen für „wintercamping“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

win·ter·dag <winterdag|en> [wɪntərdɑx] SUBST m

winterdag

Wintertag m

win·ter·tuin <wintertuin|en> [wɪntərtœyn] SUBST m

wintertuin

Wintergarten m

wintertuin (bij kastelen)

Orangerie f

las·ter·cam·pag·ne <lastercampagne|s> [lɑstərkɑmpɑɲə] SUBST f

lastercampagne

Hetze f

lastercampagne

Hetzkampagne f

lastercampagne

Verleumdungskampagne f

een lastercampagne tegen iem voeren

eine Hetze [o. Hetzkampagne] gegen jdn betreiben

win·ter·jas <winterjas|sen> [wɪntərjɑs] SUBST f

winterjas

Wintermantel m

win·ter·tijd <wintertijd|en> [wɪntərtɛit] SUBST m

1. wintertijd (periode):

wintertijd

Winter(s)zeit f

2. wintertijd (tijdrekening):

wintertijd

Winterzeit f

win·ter·voe·ten [wɪntərvutə(n)] SUBST Pl

wintervoeten

Frostbeulen Pl an den Füßen

win·ter·slaap [wɪntərslap] SUBST m geen Pl

winterslaap

Winterschlaf m

win·ter·sport <wintersport|en> [wɪntərspɔrt] SUBST f

wintersport

Wintersport m

met [o. op ] wintersport gaan

zum Wintersport fahren

naar de wintersport gaan

in den Wintersport fahren

in·ter·com <intercom|s> [ɪntərkɔm] SUBST m

intercom

Sprechanlage f

intercom

Gegensprechanlage f

in·ter·ci·ty® <intercity|'s> [ɪntərsɪti] SUBST m

intercity

Intercity ® m

in·ke·ping <inkeping|en> [ɪŋkepɪŋ] SUBST f

1. inkeping (handeling):

inkeping

Kerbung f

inkeping

Einkerbung f

2. inkeping (resultaat):

inkeping

Kerbe f

cam·ping <camping|s> [kɛmpɪŋ, kɑmpɪŋ] SUBST f

1. camping (kampeerterrein):

camping

Campingplatz m

camping

Zeltplatz m

2. camping (het kamperen):

camping

Camping nt

camping

Zelten nt