Übersetzungen für „zinnen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

zin·nen¹ <zon, h. gezonnen> [zɪnə(n)] VERB intr (peinzen over)

zinnen

sinnen

op wraak zinnen

auf Rache sinnen

zin·nen² <zinde, h. gezind> [zɪnə(n)] VERB intr (aanstaan)

zinnen

zusagen

dat zinde hem wel

das sagte ihm zu

Beispielsätze für zinnen

zinnen omzetten

Sätze umstellen

afgebroken zinnen

abgerissene Sätze Pl

zoiets verzet de zinnen

so etw bietet Zerstreuung

buiten zinnen van woede

außer sich Dat vor Wut

zoveel hoofden, zoveel zinnen Sprichw

so viel Köpfe, so viel Meinungen

bij zinnen komen

zu sich kommen

de vijf zinnen

die fünf Sinne Pl

op wraak zinnen

auf Rache sinnen

zijn zinnen zetten op iets

sich Dat etw in den Kopf setzen

iets uit zijn zinnen zetten

sich Dat etw aus dem Kopf schlagen

zijn zinnen bij elkaar houden

seine fünf Sinne zusammennehmen

zijn zinnen op iets zetten

sich Dat etw in den Kopf setzen

buiten zichzelf [o. buiten zinnen] raken (gek worden)

außer sich Dat o Akk geraten

de laatste woorden van zinnen inslikken

die letzten Worte der Sätzen verschlucken

hij is niet goed bij (zijn) zinnen ugs

er ist nicht ganz bei Trost ugs