Übersetzungen für „zwangloser“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

zwan·ger [zwɑŋər] ADJ

zwanger

schwanger

van iets zwanger zijn [o. gaan] übtr

mit etw Dat schon lange schwanger gehen scherzh

zwa·ger <zwager|s> [zwaɣər] SUBST m

zwager

Schwager m

zwan·ger·schap <zwangerschap|pen> [zwɑŋərsxɑp] SUBST f

zwangerschap

Schwangerschaft f

zwang [zwɑŋ]

in zwang zijn

in Mode sein

in zwang komen

aufkommen

in zwang brengen

aufbringen

in zwang brengen

populär machen

an·glo·fiel¹ <anglofiel|en> [ɑŋɣlofil] SUBST m

anglofiel

anglophile(r) Mensch m

lang·lo·pend [lɑŋlopənt] ADJ

langlopend

langfristig

langlopend

Langzeit-

langlopende kredieten

langfristige Kredite Pl

een langlopend programma voor de bouwnijverheid

ein Langzeitprogramm für den Bau

lo·ser <loser|s> [luːzər] SUBST m

loser

Loser m

loser

ewige(r) Verlierer m

zwab·ber <zwabber|s> [zwɑbər] SUBST m

zwabber

Mopp m

zwal·ken <zwalkte, h. gezwalkt> [zwɑlkə(n)] VERB intr

zwalken

herumstreifen

zwalken

umherschweifen