Niederländisch » Deutsch

por·tret·te·ren <portretteerde, h. geportretteerd> [pɔrtrɛterə(n)] VERB trans

door·eten <at door, h. doorgegeten> [doretə(n)] VERB intr

1. dooreten (doorgaan):

2. dooreten (haasten):

door·le·ren <leerde door, h. doorgeleerd> [dorlerə(n)] VERB intr

door·voe·ren <voerde door, h. doorgevoerd> [dorvurə(n)] VERB trans

3. doorvoeren (door iets heen voeren):

door·zet·ter <doorzetter|s> [dorzɛtər] SUBST m

door·zet·ten1 <zette door, h. doorgezet> [dorzɛtə(n)] VERB intr

1. doorzetten (met meer kracht optreden):

2. doorzetten (volharden):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski