Niederländisch » Deutsch

fa·ci·li·te·ren [fɑsiliterə(n)] VERB trans

1. faciliteren (vereenvoudigen):

2. faciliteren (voorzieningen aanbieden):

fe·li·ci·te·ren <feliciteerde, h. gefeliciteerd> [felisiterə(n)] VERB trans

fa·ci·li·tei·ten [fɑsilitɛɪtə(n)] SUBST

faciliteiten Pl belg:

sol·li·ci·te·ren <solliciteerde, h. gesolliciteerd> [sɔlisiterə(n)] VERB intr

2. solliciteren (op de hals halen):

ha·bi·li·te·ren1 <habiliteerde, h. gehabiliteerd> [habiliterə(n)] VERB trans (handelingsbevoegdheid verlenen)

ac·cre·di·te·ren <accrediteerde, h. geaccrediteerd> [ɑkrediterə(n)] VERB trans

1. accrediteren (de echtheid erkennen):

2. accrediteren (krediet verschaffen, van geloofsbrieven voorzien):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski